Communicatie in de coronacrisis
Regionale inkleuring met eigen gezichten
Met de overgang naar GRIP4 (de hoogst denkbare opschaling in de regio) veranderden de afdelingen communicatie van de veiligheidsregio en GGD Hollands Noorden – aangevuld met gemeentelijke communicatieadviseurs – tijdens de coronacrisis in het Actiecentrum Communicatie. Belangrijkste doelstelling: helpen zorgen dat de inwoners van onze regio zich aan de noodverordeningen houden. “Het is tijdens de crisis veel en vaak gegaan over handhaving, maar dat is natuurlijk wel het sluitstuk en ook niet het middel om te zorgen dat iedereen de maatregelen opvolgt.” Dat zegt Mischa de Bruijn van de veiligheidsregio, die met zijn collega’s van communicatie deel uitmaakte van het actiecentrum. “Onze strategie was erop gericht de landelijke beleidslijn te versterken met een lokale of regionale inkleuring, onder meer door daar gezichten aan te verbinden. Een voorbeeld in dat opzicht zijn de filmpjes die we voor sociale media hebben gemaakt met onze eigen hulpverleners en bijvoorbeeld met burgemeesters, die oproepen zoveel mogelijk thuis te blijven en buiten de deur anderhalve meter afstand te houden.” Het idee daarachter was duidelijk, vervolgt hij. “Wat dichtbij staat, slaat beter aan. Iemand uit de eigen regio doet het in dat opzicht beter dan iemand uit Den Haag.” Ook is in veel communicatie-uitingen bewust de focus gelegd op wat goed ging. “Psychologisch werkt dat heel goed. Als je accentueert dat de meeste mensen zich heel goed aan de regels houden, dan gaat daar een sterk signaal vanuit. Mensen conformeren zich graag aan de sociale norm, aan de meerderheid.”
Communicatie in de coronacrisis
Werk gaf veel voldoening
Olga de Wit, communicatieadviseur bij de BUCH-werkorganisatie, maakte als omgevingsanalist vanaf medio maart tot 1 juni één dag per week deel uit van het Actiecentrum Communicatie. Zij kijkt met voldoening terug. “Ik zit in een pool voor de veiligheidsregio en ben half maart eigenlijk zomaar de coronacrisis ingerold, toen de vraag kwam wie beschikbaar was om omgevingsanalyses te doen. Ik heb in eerste instantie gezegd: ik wil dat best een keer doen. Dat ‘best een keer’ groeide al snel uit tot structureel, elke week op vrijdag, samen met collega Jara Hof uit Hoorn.” “In ons werk maakten we gebruik van een speciale tool die is ontwikkeld voor het ‘scannen’ van social media. Daarnaast keken we veel in Facebook-groepen als ‘Je bent Alkmaarder als ….’ Of ‘Je bent Schagernees als …’ Daar vind je veel sentiment, kun je kijken naar het gedrag en zie je wat mensen doen – bijvoorbeeld als iedereen op zoek is naar mondkapjes of als mensen mopperen over bepaalde regels. Dan kun je echt een heel gericht communicatieadvies geven, zo van: leg het nog eens heel duidelijk uit, mensen snappen het niet goed.” “Ik moest er in het begin even inkomen, maar op een gegeven moment paste die taak mij zo goed, dat het bijna als vanzelf ging. Daarbij speelde overigens ook de samenwerking met Jara een belangrijke rol. Die verliep buitengewoon plezierig en soepel.” “Achteraf heeft het veel voldoening gegeven op deze manier aan de bestrijding van de crisis bij te dragen. Daarnaast was het natuurlijk leuk als ik een communicatieadvies van ons later hoorde terugkeren in verklaringen van voorzitter Bruinooge van de veiligheidsregio. Ik heb veel uren gedraaid, maar wel gemerkt dat het werk er écht toe deed. Dat maakt het waardevol.”
Communicatie in de coronacrisis
Werk van toegevoegde waarde
Maaike Bloem, adviseur interne communicatie bij de gemeente Medemblik, was in het kader van de coronacrisis vanaf half maart tot eind mei vier dagen per week in blokken van 1 tot anderhalf uur actief als omgevingsanalist voor de veiligheidsregio. Haar verhaal: “Het was voor mij de eerste keer dat ik ‘voor het echie’ operationeel was. Een training is natuurlijk altijd anders dan de praktijk, maar het bijzondere in dit geval was dat een ‘normale’ crisis na hoogstens enkele dagen echt wel voorbij is. Dit duurde maanden. Dat was echt een stuk intensiever. Bovendien veranderde het beeld in de eerste periode bijna voortdurend. Inclusief de impact van de crisis op mijn eigen werk was het echt twee maanden lang volle bak.” “In eerste instantie werd via onze pool gevraagd wie beschikbaar was, maar het was al vrij snel duidelijk dat structureel extra capaciteit nodig was. Voor mij was het geen vraag of ik me wilde inzetten. Ik dacht: ik ben hiervoor getraind, dit is crisis, dit is toch een beetje waar je het voor doet. Bovendien: ik voelde al snel dat het voor de veiligheidsregio belangrijk was.” “Terugblikkend kun je bijna zeggen dat we handjes tekortkwamen. Het tempo lag hoog. Om zeven uur ‘s ochtends moest de eerste analyse er liggen. Dan was er rond negen uur een kort overleg, en voor half elf moest de volgende analyse er alweer liggen. Het was cruciale input voor de keuzes op het gebied van communicatie en beleid.” “Ik heb mijn taak tot eind mei vervuld. Toen kwam een seintje dat het niet meer nodig was. Bij mij overheerst het gevoel dat ik van toegevoegde waarde heb kunnen zijn. Soms kreeg ik de opdracht gericht naar bepaalde informatie op zoek te gaan, zat ik een uur lang allerlei zoektermen in te voeren en vond ik niets, maar heel vaak lukte het wél de gevraagde informatie op te diepen. Als dat dan gebeurt, en je ziet dan ook dat de informatie die je hebt aangedragen daadwerkelijk wordt gebruikt, dan geeft dat enorm veel voldoening.”
Meedraaien in de multisectie corona
“We moesten alles opnieuw bedenken”
Björn Dekker combineert bij de gemeente Schagen de functies van applicatiebeheerder en AOV’er. Binnen het expertteam Bevolkingszorg is hij Officier van Dienst (OvD). Gedurende de coronacrisis maakte hij deel uit van de inderhaast in het leven geroepen multisectie corona, die zich boog over de veiligheid van crisisfunctionarissen op straat. “De multisectie was eigenlijk een verkapt CoPI (Commando Plaats Incident, red.)”, zegt hij. “Ik heb er samen met collega-OvD’s van politie, brandweer en de geneeskundige tak plannen en handelingsperspectieven ontwikkeld voor het optreden van de hulpdiensten op straat, specifiek bij incidenten waarbij meerdere hulpdiensten samen optrokken: de multidisciplinaire inzet. Dan ging het om een reeks praktische zaken: hoe ga je te werk bij een reanimatie? Bij een tilassistentie? Hoe richt je het CoPI in bij multidisciplinaire incidenten? Draagt iedereen persoonlijke beschermingsmiddelen of zorg je dat je waar mogelijk met minder mensen overleg voert?” Binnen de multisectie zat de uitdaging vooral “in het alles opnieuw bedenken en vastleggen”, vervolgt hij. “Geen van de bestaande plannen voldeed aan de eisen die de coronaregels stelden. Politie, ambulance en iets mindere mate de brandweer hadden wel al eigen, losse protocollen, maar voor de ‘multi-inzet’ was er niets. Wij zijn uiteindelijk met de bestaande deelprotocollen aan de slag gegaan en hebben daaruit elementen gecombineerd tot een werkbaar en logisch geheel.”